Ga naar de hoofdcontent
Logo Concertgebouw Brugge
Logo Concertgebouw Brugge

Soundcaster Tim Taveirne interviewt Lisbeth Gruwez

Soundcaster Tim Taveirne interviewt Lisbeth Gruwez
 

Het meest eenvoudige is het meest genereuze

Een drietal uur voor de Belgische première van Lisbeth Gruwez dances Bob Dylan, ontmoet ik de vrouw, het meisje, die tien jaar geleden bij Jan Fabre wegging en dat nog steeds beschouwt als een groot geschenk. Lisbeth Gruwez ontvangt me hartelijk in haar loge, huppelt wat rond en bekent dat ze nerveus is. ‘De laatste dagen waren spannend. We hebben de tribune opgebouwd, gordijnen ingehangen, … Het kon zogezegd niet. Maar alles kan!’ Deze voorstelling is andermaal het resultaat van een samenwerking met muzikant en componist Maarten Van Cauwenberghe, met wie Lisbeth Gruwez de compagnie Voetvolk oprichtte. Tijdens ons gesprek zal ze amper stilzitten. Soms vraag ik me af of ze nu gewoon wandelt, of danst.

Is het anders om in België te spelen?
Lisbeth Gruwez: ‘Ja, natuurlijk. Te meer omdat Jan Fabre dit festival cureert. Ik ben nu tien jaar weg bij Troubleyn en wil niet onderdoen. Ik heb er zo lang aan gewerkt om me van Jan los te maken dat ik hoop dat hij nu fier kan zijn. Gewoon op wat het is. Ik wil geen enkele beweging te veel of te weinig. I’m on the edge baby!

Ik las dat deze voorstelling is ontstaan vanuit een opwarming, met een banaan in de hand?
‘Het is begonnen als een grapje, met de song One More Cup of Coffee. We draaien die altijd wanneer we op tour zijn met de andere solo. Op een bepaald moment begon ik erop te dansen, als opwarming. Ik had er nooit aan gedacht om er een voorstelling van te maken. Ik vond het gewoon leuk, ontspannen. Totdat de dramaturge zei dat er een voorstelling in zat. Toen hebben we de muziekrechten aangevraagd en een duizendtal nummers beluisterd. Om uiteindelijk tot een selectie van zeven songs te komen, zoals een plaat.’

Jullie kozen er bewust voor om een voorstelling te maken over de muziek van Bob Dylan, zonder een verhaal te willen vertellen. We hoeven dus niet te vissen naar grote politieke boodschappen?
‘Het is veeleer een voorstelling op de muziek. Maar als je naar de teksten luistert, kan je natuurlijk niet ontkennen hoe sterk ze zijn. Ik heb niet voor Masters of War gekozen omdat dat me net iets te evident leek. Maar It’s Alright, Ma (I’m Only Bleeding) zit er dan wel weer in. We hebben ons eigenlijk niet beziggehouden met de vraag of een tekst al dan niet politiek is. De song spreekt voor zich. Maar mensen hebben natuurlijk niets aan Lisbeth Gruwez die in haar vrije tijd wat staat te dansen op muziek van Dylan. Dus zocht ik in elke song naar een ingang die dat oversteeg. Ik wou er beelden en bewegingen bij verzinnen. Mensen moeten het geloven.’

Driehoeksverhouding

Toch vermoed ik dat je een nauw verwantschap koestert met de thema’s die Dylan in zijn songs meegeeft?
‘Voor mij gaat het vooral om zijn stem. Die frasering is ontzettend aangenaam. Het is heel grillig. Dylan doet gewoon zijn goesting. Ga naar een concert van hem en soms herken je een song pas op het einde. Ik voel datzelfde verlangen om nooit twee keer hetzelfde te willen doen. Daar heb ik me door laten leiden; de manier waarop hij zingt, de kleur en de frasering. Naarmate ik meer en meer op die instinctieve manier met zijn songs aan de slag ging, bleek het op een bepaald moment gewoon te kloppen.’

De mensen zullen niet enkel en alleen songs beluisteren maar ook bekijken. Hoe verhoudt de muziek zich tegenover de beweging?
‘Door mensen te laten kijken naar mijn vertaling van de songs, komen ze beter binnen. Of dat is toch wat ik probeer. Je krijgt meer tijd om te kijken. Er is een constante driehoeksverhouding tussen Maarten die de plaatjes draait, dus Bob Dylan, het publiek en het ervaren van de songs via tekst en beweging. Daarom is de intieme setting ook zo belangrijk. Als mensen te veraf zitten, gaat het verloren. Eigenlijk is dat wat we doen: we gaan op tour, luisteren naar plaatjes en zo beginnen we. Nu is dat Bob Dylan. We geven een inkijk in het werkproces.’ 

Jullie stellen een genereus gebaar; de voorstelling wordt na tien uur ’s avonds opgevoerd in een zo intiem mogelijke setting. Is dat gebaar ontstaan vanuit iets wat je gemist hebt de voorbije jaren?
‘Het is genereus, in die zin dat het is wat het is. Het meest eenvoudige is het meest genereuze. En het publiek is er getuige van. Voor mij is het een stijloefening. Ik wil me niet bezighouden met dramaturgie. Ik stel me de vraag hoe je op goede muziek kunt dansen. Wanneer iemand een plaat voor je opzet, is dat een ontzettend mooi gebaar. Hoeveel mensen nemen er überhaupt nog de tijd voor, om samen wat muziek te beluisteren in de living? Deze voorstelling is misschien niet meer dan dat. Na al het grote geweld, had ik dit wel nodig. Iets nederig, iets kleinschalig.’

Had je van begin af aan uitgemaakt dat het een solo zou worden?
‘Absoluut, dit moest een solo worden. Alhoewel het eigenlijk een duet is met Maarten. Ik benader Bob Dylans muziek via beweging, hij door plaatjes op te zetten en mij bij de allerlaatste song te belichten. Die driehoek is er altijd.’

Losgeslagen projectiel

Welke rol heeft Fabre gespeeld in je carrière? Kan je formuleren hoe je artistieke taal door hem is beïnvloed?
‘Tien jaar geleden kwam er een einde aan onze samenwerking. De tijd was aangebroken om mijn eigen ding te gaan doen. Ik heb er vijf jaar gewerkt en Maarten leren kennen. Jan denkt over alles na en dat vind ik ontzettend mooi. Licht, kostuum, … Die paramaters zijn voor hem even belangrijk als voor mij. Dat heb ik toen zeker geleerd, samen met de discipline om te werken. 99% transpiratie, 1% inspiratie. Dat zit erin gebakken. Iedereen die uit zijn stal komt, weet hoe hij moet werken. Hoewel we allemaal verschillende dingen maken, is de werkethiek hetzelfde. Alles moet af zijn. Ik was een losgeslagen projectiel en Jan heeft me wat discipline bijgebracht. Daar ben ik hem dankbaar voor.’

In welk opzicht onderscheidt jouw werk zich van Jan Fabres oeuvre?
‘Ik werk met een ander soort detail. In Mount Olympus is aan alles gedacht; kleuren, setting. Bij mij gaat het meer om de verfijning van de beweging. In Jans werk staat de energie centraal. Op den duur had ik er niet genoeg aan om rond te springen als een tijger. Nu kan ik veel preciezer werken. Het is goed geweest om bij Jan weg te gaan. Natuurlijk lagen mijn eerste solovoorstellingen nog in de lijn van Jans filosofie. Ik probeerde mezelf zo hard mogelijk uit te putten. Maar dat heb ik niet meer nodig. In deze voorstelling draai ik bijvoorbeeld een tijdlang rond. Dat is vrij uitputtend maar ik doe het omdat die song dat vraagt. Daarna hoef ik ook niet meer te bewijzen dat ik nog kan spreken. Het gaat om de kwaliteit van de beweging, in relatie tot de song. Een plus een is drie. Ik ben niet op zoek naar de uitputting, hoewel het erg mooi kan zijn.’

Heb je nooit het klankbord gemist dat Jan Fabre was?
‘Ondertussen ben ik mijn eigen klankbord, technieker, costumière. Op artistiek vlak ben ik voor alle parameters verantwoordelijk. Maar goed ook want ik ben een controlefreak. Dat heeft me in het verleden weleens wat gekost. Ik zeurde over het licht, de plaatsing. Ik werd helemaal gek wanneer ik niet gedaan kreeg wat ik wou. Ach, het is voor iedereens gezondheid het beste om niet met mij te werken.’ (lacht)

Tim Taveirne

Reporter Soundcast

Deel dit nieuwsbericht